Verwijzende rechter: Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne (C-150-25)

„Moet artikel 45 VWEU aldus worden uitgelegd dat een lidstaat (België) bij de berekening van de personenbelasting van een van zijn ingezetenen rekening moet houden met het feit dat deze ingezetene van België – niettegenstaande een verdragsrechtelijke non-discriminatiebepaling, zoals artikel 25, lid 2, van de overeenkomst tussen België en Frankrijk tot voorkoming van dubbel belasting van 10 maart 1964, die voorziet in de toekenning van persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de gezinstoestand of gezinslasten naar rata aan niet-ingezetenen – vanwege specifieke in de nationale wetgeving van de werkstaat (Frankrijk), in casu artikel 197 A van de Franse Code général des impôts, namelijk dat voor de berekening van de Franse belasting de alimentatie die deze niet-ingezetene van de werkstaat betaalt, slechts in mindering kan worden gebracht bij de berekening van de Franse belasting indien deze alimentatie belastbaar is bij de begunstigde in Frankrijk en de in aanmerkingneming ervan niet leidt tot een vermindering van de belasting die de belastingplichtige in zijn woonstaat verschuldigd is, noch in de werkstaat (Frankrijk), noch in de woonstaat (België) het voordeel heeft van een fiscale in aanmerkingneming van de betaalde alimentatie naar rata van de belastbare inkomsten in de werkstaat (Frankrijk), terwijl de woonstaat in staat is de belasting te berekenen door de aftrekbare alimentatie te verrekenen met de binnenlandse inkomsten, na het bij verdrag vrijgestelde deel van de inkomsten te hebben uitgesplitst, zodat het voordeel van de aftrek niet verwatert door de betaalde alimentatie te verrekenen met de bij verdrag, onder voorbehoud van progressiviteit, vrijgestelde inkomsten, waardoor hij in de werkstaat niet daadwerkelijk in aanmerking is gekomen voor een evenredige aftrek van deze alimentatie?”