Verwijzingsbeschikking: Hof van beroep Brussel

1. Moeten de artikelen 34-36 VWEU aldus worden uitgelegd dat, indien een merkgeneesmiddel (referentiegeneesmiddel) en een generiek geneesmiddel door economisch met elkaar verbonden ondernemingen in de EER in de handel ziin gebracht, het verzet van een merkhouder tegen de verdere verhandeling van het generiek geneesmiddel door een parallelimporteur na ompakking van dit generiek geneesmiddel door het aanbrengen van het
merk van het merkgeneesmiddel (referentiegeneesmiddel) in het land van invoer, kan leiden
tot een kunstmatige afscherming van de markten van de Lidstaten?
2. lndien het antwoord op deze vraag bevestigend is, moet het verzet van de merkhouder tegen deze hermerking dan aan de BMS-voorwaarden worden getoetst?
3. ls het voor het antwoord op deze vragen relevant dot het generiek geneesmiddel en het merkgeneesmiddel (referentiegeneesmiddel) identiek zíjn dan wel dezelfde therapeutische werking hebben zoals bedoeld in artikel 3, § 2 van het Koninklijk Besluit van
19 april 2001 inzake parallelinvoer?