Verwijzende rechter: Rechtbank van eerste aanleg Luik

„Is het Unierecht, hoofdzakelijk de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Unie en die van richtlijn 2008/115/EG, van toepassing op een praktijk van een lidstaat die hem toestaat het verblijf van een aldaar illegaal verblijvende derdelander ter plaatse te regulariseren? Zo ja, moeten de artikelen 5, 6 en 13 van richtlijn 2008/115/EG, gelezen in samenhang met de [overwegingen 6 en 24] ervan alsook de artikelen 1, 7, 14, 20, 21, 24 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de [Europese] Unie, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat die overweegt om een derdelander die illegaal op zijn grondgebied verblijft, in schrijnende gevallen, om humanitaire of andere redenen een zelfstandige verblijfstitel of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven, van die derdelander kan verlangen dat hij voorafgaandelijk aantoont dat het niet mogelijk is om zijn aanvraag in te dienen in zijn land van herkomst, en dat die lidstaat niet gehouden is om in zijn wetgeving de, a fortiori objectieve, voorwaarden en criteria te vermelden waarmee kan worden aangetoond dat het om een schrijnend geval gaat dan wel dat er sprake is van humanitaire of andere redenen (ofwel wat de ontvankelijkheid betreft, doordat wordt verlangd dat wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zonder dat deze nader worden omschreven, ofwel inhoudelijk, doordat niet is voorzien in objectieve criteria aan de hand waarvan de redenen, met name die van humanitaire aard, kunnen worden vastgesteld die een verblijfsvergunning rechtvaardigen), waardoor het antwoord op een dergelijke aanvraag onvoorzienbaar of zelfs willekeurig wordt? Indien deze criteria niet in de wettelijke regeling hoeven te worden opgenomen, wordt in geval van weigering het recht op een doeltreffende voorziening in rechte dan niet uitgehold door het feit dat het enige georganiseerde beroep strikt wettelijk van aard is, zonder dat opportuniteitsoverwegingen in aanmerking worden genomen?”