Verwijzende rechter: Hof van Cassatie
1. Moet artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus worden uitgelegd dat:
a. indien, na een vraag van de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling tot intrekking met terugwerkende kracht van de Alverklaringen, de autoriteiten van de lidstaat die de Al-verklaringen hebben afgegeven zich ertoe beperken deze verklaringen voorlopig in te trekken met de mededeling dat zij geen bindende kracht meer hebben zodat de strafprocedure in de lidstaat van tewerkstelling kan worden verder gezet en er slechts definitief zal worden beslist door de lidstaat van afgifte van de Al-verklaringen nadat de strafprocedure in de lidstaat van tewerkstelling definitief is afgehandeld, het aan de Alverklaringen klevende vermoeden dat de betrokken werknemers regelmatig zijn aangesloten bij de socialezekerheidsregeling van die lidstaat van afgifte vervalt en die Al-verklaringen niet meer bindend zijn voor de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling;
b. indien het antwoord op die vraag ontkennend is, de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie de bedoelde Al-verklaringen wegens fraude buiten beschouwing mogen laten?
2. Moeten artikel 13.1, b), i), van de Verordening nr. 883/2004/EG van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, de artikelen 3.1, a), en 11.1, van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en artikel 4.1.a), van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg zo worden uitgelegd dat uit de omstandigheid dat een onderneming die een wegvervoersvergunning verkrijgt in een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 1071/2009 en de Verordening (EG) nr. 1072/2009 en dus werkelijk en op duurzame wijze in die lidstaat moet zijn gevestigd, noodzakelijk volgt dat daarmee onweerlegbaar is aangetoond dat haar zetel is gevestigd in die lidstaat zoals bedoeld met artikel 13.1 van de voormelde Verordening nr. 883/2004/EG om te bepalen welk socialezekerheidsstelsel van toepassing is en dat de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling door die vaststelling zijn gebonden?"
Attachment | Size |
---|---|
Verwijzende rechter: Hof van Cassatie | 487.7 KB |