Verwijzende rechter: Hof van cassatie

"1. Moeten artikel 13.1, b), i), van de Verordening nr. 883/2004/EG van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, de artikelen 3.1, a), en 11.1, van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en artikel 4.1.a), van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van 21 oktober 2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg zo worden uitgelegd dat uit de omstandigheid dat een onderneming die een wegvervoersvergunning verkrijgt in een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1071/2009 en nr. 1072/2009 en dus werkelijk en op duurzame wijze in die lidstaat moet zijn gevestigd, volgt dat daarmee onweerlegbaar is aangetoond dat haar zetel is gevestigd in die lidstaat zoals bedoeld door artikel 13.1 van de voormelde Verordening nr. 883/2004/EG, ter bepaling van het toepasselijke socialezekerheidsstelsel en of de autoriteiten van de lidstaat van tewerkstelling door die vast stelling zijn gebonden?”

File: 
AttachmentSize
PDF icon Verwijzende rechter: Hof van cassatie474.23 KB