Het Hof van Justitie

Verwijzende rechter : Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg

1) Verzetten de artikelen 62, [punt 2], 63, 167, 206, 250 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het evenredigheidsbeginsel, zoals uitgelegd in met name het arrest van het Hof van 8 mei 2019, EN.SA (C-712/17), gelezen in samenhang met het neutraliteitsbeginsel, zich tegen een nationale regeling als die van artikel 70, [§ 1,] van het btw-wetboek, artikel 1 van koninklijk besluit nr.

Verwijzende rechter : Franstalige arbeidsrechtbank Brussel

„Staat het Unierechtelijke beginsel dat op nog actieve of gepensioneerde werknemers en zelfstandigen slechts één wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, er al dan niet aan in de weg dat, zoals in casu het geval is, een woonlidstaat een gepensioneerd ambtenaar van de Europese Commissie die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, verplicht om zich te onderwerpen aan zijn socialezekerheidsstelsel en om sociale bijdragen met een puur ‚solidair’ karakter te betalen, terwijl die gepensioneerde ambtenaar is onderworpen aan het verplichte socialezekerheid

Verwijzende rechter : Hof van beroep Antwerpen

(a) Moet art.1.2.b) van de Brussel I bis VO 1215/2012 in samenlezing met artikel 3.1 van de Insolventie VO 1346/2000 aldus worden uitgelegd dat onder de begrippen “faillissement akkoorden en andere soortgelijke procedures” in art. 1.2.b) van de Brussel I bis Vo als een loutere handelsvordering, zonder dat melding gemaakt wordt van het reeds eerder opengevallen faillissement van de verwerende partij, terwijl de eigenlijke rechtsgrondslag van die vordering gesteund wordt op de specifieke afwijkende bepalingen van het Nederlands faillissementsrecht (art.25.2.

Verwijzende rechter : Hof van Cassatie

„Moet artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat afgedankte auto’s die door een onderneming voor verkoop van gebruikte voertuigen en voertuigwrakken zijn verworven bij personen als bedoeld in artikel 314 van de richtlijn, en die bestemd zijn om te worden verkocht „voor onderdelen” zonder dat de onderdelen ervan zijn gedemonteerd, gebruikte goederen zijn in de zin van deze bepaling?”

Verwijzende rechter : Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent

Eerste vraag: "Moet het arrest van het Hof van Justitie van 8 april 1976 in de zaak C-43/75, Defrenne/SABENA aldus worden uitgelegd dat dit arrest aan de nationale rechter de autonome bevoegdheid verleent om - sua sponte en zonder verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU - op basis van een zuiver internrechtelijke bepaling, de gevolgen voor het verleden van een nationale regeling inzake de BTW vrijstelling voor medische en paramedische diensten te handhaven waarvan dezelfde rechter (na dienaangaande voordien in hetzelfde geding 3 verzoeken om een prejudiciële beslis