Verwijzende rechter : Raad van State

“Zijn de artikelen 3.5 en 3.6 en 14 van de Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ‘betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen’, gelezen in samenhang met het Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 van de Commissie van 30 november 2018 ‘tot vastlegging van de technische specificaties betreffende een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen en tot intrekking van Besluit C(2002) 3069’, geldig en bestaanbaar met artikel 16 VWEU en – wat de artikelen 3.5 en 3.6 betreft – artikel 21 VWEU, alsook met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang met:
- de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 25, 32, 35 en 36 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 ‘betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG’,
- de artikelen 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10, 27 en 28 van de richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 ‘betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad’,
- de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 10, 28, 42 van de Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 ‘betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG’, in zoverre de artikelen 3.5 en 3.6 van de Verordening (EU) 2019/1157 verplichten om twee vingerafdrukbeelden van de houder van de kaart, in een digitaal formaat, te bewaren op een opslagmedium dat de identiteitskaart bevat, en in zoverre de artikelen 3.5, 3.6 en 14 van de Verordening (EU) 2019/1157, gelezen in samenhang met bijlage III van het voormelde Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 van de Commissie van 30 november 2018, verplichten de vingerafdrukgegevens op de in artikel 2, onder a) en c), bedoelde identiteitskaarten en verblijfsdocumenten te bewaren onder de vorm van een digitaal beeld van de vingerafdrukken op een elektronische microprocessorchip die gebruik maakt van RFID en die draadloos/contactloos kan worden uitgelezen ?”

File: 
AttachmentSize
PDF icon Verwijzende rechter : Raad van State631.61 KB