Verwijzende rechter: Raad van State

1. Moet bij het onderzoek van het begrip persoon ten laste in de zin van artikel 2, punt 2, onder d), van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, rekening worden gehouden met de situatie van een aanvrager die zich reeds bevindt op het grondgebied van de staat waar de gezinshereniger is gevestigd?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de aanvrager die rechtmatig verblijft op het grondgebied van deze staat dan anders worden behandeld dan de aanvrager die er niet rechtmatig verblijft?
3. Moet artikel 2, punt 2, onder d), van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, aldus worden uitgelegd dat de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn, teneinde te kunnen worden beschouwd als zijnde ten laste en bijgevolg te kunnen vallen onder de definitie van ,familielid’ in de zin van deze bepaling, zich kan beroepen op een situatie van reële materiële afhankelijkheid in het land van oorsprong, die wordt aangetoond met documenten die op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een verblijfskaart als familielid van een burger van de Unie echter al verschillende jaren zijn afgegeven, omdat het vertrek uit het land van oorsprong en de indiening van de aanvraag om een verblijfskaart in het gastland niet in de tijd samenvallen?
4. Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord, aan de hand van welke criteria kan dan de materiële afhankelijkheid worden beoordeeld van een aanvrager die als bloedverwant in opgaande lijn wenst te worden herenigd met een burger van de Unie of diens partner, maar geen verblijfsvergunning heeft ontvangen op grond van een aanvraag die hij daartoe heeft ingediend onmiddellijk aansluitend op zijn vertrek uit het land van oorsprong?”

File: 
AttachmentSize
PDF icon Verwijzende rechter: Raad van State465.7 KB