Verwijzingsbeschikking: Grondwettelijk Hof

B.16. De vraag rijst of, zoals het Hof van Justitie in het voormelde arrest van 11 december 2014 heeft geoordeeld met betrekking tot het Spaanse stelsel, de uit de in het geding zijnde bepalingen voortvloeiende verplichting voor personen of ondernemingen om een beroep te doen op erkende havenarbeiders voor het verrichten van activiteiten van havenarbeid in de zin van de Wet Havenarbeid - waaronder de activiteiten die vreemd zouden zijn aan het laden en lossen van schepen – een ongerechtvaardigde beperking inhoudt van de in artikel 49 van het VWEU gewaarborgde vrijheid van vestiging, rekening houdend met de verschillen in regelgeving en de voormelde voorwaardelijke beëindiging van de inbreukprocedure door de Europese Commissie tegen België. Daartoe dient het Hof uitsluitsel te krijgen over de interpretatie van artikel 49 van het VWEU in het licht van de specifieke kenmerken en omstandigheden van het in het geding zijnde wettelijke kader inzake de havenarbeid.

B.18.1. Indien het Hof van Justitie op die eerste vraag een bevestigend antwoord zou geven, dan zou het Hof bovendien krachtens artikel 28, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, indien het dit nodig acht, bij wege van algemene beschikking, de gevolgen van ongrondwettig bevonden bepalingen kunnen aanwijzen welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig worden gehandhaafd voor de termijn die het vaststelt.

File: