Verwijzingsbeschikking: Raad van State
1. Moet artikel 53 van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat toestaat om onder bepaalde voorwaarden toe te laten dat met gewasbeschermingsmiddelen behandeld zaaizaad wordt gebruikt, verkocht of gezaaid?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan voornoemd artikel 53 dan van toepassing zijn op gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten waarvan het op de markt brengen of het gebruik op het grondgebied van de Europese Unie wordt beperkt of verboden is?
3. Vallen onder de in artikel 53 van voormelde verordening vereiste, bijzondere omstandigheden” situaties waarin het intreden van een gevaar niet zeker maar louter aannemelijk is?
4. Vallen onder de in artikel 53 van die verordening vereiste „bijzondere omstandigheden” situaties waarin het intreden van een gevaar voorzienbaar, gebruikelijk en zelfs cyclisch is?
5. Moet de in artikel 53 van de verordening gebruikte uitdrukking „op geen enkele andere redelijke manier te beheersen” aldus worden uitgelegd dat, gelet op de bewoordingen van overweging 8 ervan, in deze verordening evenveel belang wordt gehecht aan het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu enerzijds, en het vrijwaren van het concurrentievermogen van de communautaire landbouw anderzijds?
Attachment | Size |
---|---|
Verwijzingsbeschikking: Raad van State | 419.71 KB |